Toekomsthoofdstuk de Geest - Marloes Morshuis

De drie vrouwen staan voor de ramen van het Besiendershuis. Ze kijken naar het meisje van mist dat om hen heen dartelt. Schudden hun hoofd als ze haar handen door het glas steekt en naar de stralen van de gouden herfstzon graait. 'Je kunt het licht niet vangen, Metgen,' lispelen de vrouwen. 'Het verdwijnt, maar komt terug. Jaar na jaar, eeuw na eeuw. Kom bij ons staan, wij zien de tijd.'

Samen kijken ze naar het donker dat iedere dag eerder de stad insluipt. Naar de mensen die met gebogen hoofden over de kade lopen om de koude adem van de rivier niet te voelen. Naar het grijze winterwater. En naar een lang meisje dat diep weggedoken in haar jas op straat staat. Mette. Ze staart roerloos naar boven, naar de ramen van het oude huis.

'Daar is ze weer,' wijzen de vrouwen. 'Je bent niet alleen, Metgen.'

'Mette... Mette... Hier ben ik!' Metgen probeert op het raam te kloppen, maar haar doorzichtige vingers maken geen geluid. Na een tijdje draait Mette zich om, loopt met trage passen naar de rivier en gaat op de rand van de kade zitten.

'Waarom ziet ze me niet?' vraagt Metgen. 'Waar wacht ze op?'

De vrouwen drogen haar tranen met de rafels van hun jurken. 'Mette is verdwaald in het huis,' zeggen ze. 'Zolang ze de weg terug zoekt, zal ze die niet vinden. Arme meisjes, arme meisjes...'

Metgen ontsnapt uit de grauwe omhelzing van de vrouwen en duwt haar gezicht door het glas. 'Neem me mee naar de toekomst, Mette! Dat heb je beloofd!' Haar woorden laten de lucht trillen. De luiken klapperen zachtjes. Even is het stil, dan begint de rivier zacht te grommen. De witte koppen van de golven veranderen in nevelslierten die om de eenzame gestalte aan de rand van het water cirkelen. Metgen ziet hoe Mette langzaam opstaat. Haar armen spreidt, alsof ze rivier wil omarmen. Hoort ze eindelijk wat de Geest haar al zo lang probeert te vertellen? Durft ze in de bleke ogen te kijken die in het water schemeren?

'Neem me mee, Mette,' fluistert Metgen. 'Neem me mee naar de toekomst.'

De rivier zwijgt. De nevel is opgelost. Mette is verdwenen. 



Start van het hoofdstuk (en begin van de wedstrijd)

De Geest van de Toekomst

Daar ligt ze weer. Mette rilt, al voelen de straatstenen dit keer zacht en warm. Ze opent voorzichtig haar ogen, maar het is stikdonker. Ergens in die zwarte leegte moet het Besiendershuis verborgen liggen. Toch?

Ze is bijna opgelucht als een zacht gegrom aanzwelt en de bekende bleke ogen oplichten in het duister. Daar is het meisje... De slierten wier in haar haar glanzen alsof er wel een maan aan de hemel staat. Je hebt me geroepen, Mette,’ zegt het meisje. Hier ben ik.

‘Ik moet terug,’ fluistert Mette. ‘Terug naar Metgen.’

Het meisje schudt langzaam haar hoofd. ‘De weg die je moet afleggen, is niet terug maar vooruit. Het is tijd om de Geest van de toekomst te vinden.’
Toekomst? Mette springt overeind. ‘Wat bedoel je? Ik moet terug! Ik had Metgen moeten redden!’

‘Jullie zullen altijd samen zijn, maar je kunt niet in het verleden leven.’ Het meisje wijst. Een witte gestalte doemt op het donker. Haar vlechten van nevel en nachthemd van mist veranderen langzaam in haar en stof. Mettes hart voelt ijskoud en heet tegelijk als ze Metgen ziet verschijnen.

‘Welkom in het jaar 2525, Metgen en Mette,’ zegt het meisje. ‘Ontdek de tijden die komen gaan, en weet in welke levens jullie kunnen bestaan.’

Metgen steekt haar hand uit. ‘Ga je mee, Mette? Kijk, het donker verdwijnt al.’ Ze wijst naar de rivier. Boven het water gloeit een vreemd licht.